Problemen, jonge mannen begrijpen en oplossingen
(Dit is een deel uit de inleiding van een bundel met artikelen van Dirck van Bekkum over ‘Jonge mannen als systemische Klokkenluiers’ die in 2017 verschijnt)
Nogal wat problemen in Nederland en daarbuiten, denken de meeste mensen, worden veroorzaakt door (witte/zwarte) jonge mannen als vandaliserende en gewelddadige groepen in wijken, als aggressieve seksuele roofdieren, als (zelf)moordenaars, als criminelen en als terroristen. Misschien is dat zo maar niet op de manier zoals wij, westerlingen, geconditioneerd zijn te denken.
Dat het jonge mannen zijn wordt in de media regelmatig, onbenoemd, als vanzelfsprekend aangenomen. Als het zwarte en/of kansarme (witte) jongeren zijn wordt dat wel benoemd. Jonge mannen uit hoger opgeleide en rijke families worden nooit als zodanig aangemerkt. Het zijn ook nooit, dat wisten we al, bejaarde mannen en jonge moeders. Wat kenmerkt jonge mannen dat zij dat wel doen?
Als we, de komende eeuwen, nieuwe generaties Nederlanders willen voortbrengen zijn jonge mannen met hun biologische instincten hard nodig. Hun aggressieve krachten zijn onmisbaar om ons binnenlands nationale geweldsmonopolie te handhaven, om onze oorlogen te voeren en onze vredesmissies uit te voeren. Hun seksuele viriliteit is nodig om gezonde baby’s te verwekken. Als we die teveel ‘beschaven’ en ‘domesticeren’ wordt hun beschermend en reproductievermogen minder. Zo banaal, en van zo een grote schoonheid, kan dat evolutionair gezien zijn.
Die onmisbare en ongeremde instincten zouden ons als samenleving werkelijk zorgen moeten baren? Wij, alle volwassenen, lijken nauwelijks meer in staat deze ‘hormoongestuurde’ jongens (en meisjes!), passend voor onze huidige Nederlandse samenleving, te socialiseren. Dat wil zeggen hun individuele biologische ‘reproductieve’ krachten te koesteren, te begrenzen en daarmee tot sociale patronen te smeden.
De monomane, krenkende, toon naar telkens nieuwe generaties jonge mannen in wetenschap, media, wetgevende en uitvoerende macht zou bij journalisten en andere opiniemakers diep wantrouwen moeten oproepen. Er zijn vele perspectieven nodig om tot beter begrip van dit soort complexe problemen te komen.
Nou, hoor ik u zeggen, dat kansarme is wel een grote gemene deler onder rellende jonge mannen en een reden dat zij gewelddadig zijn. Dan zeg ik, vanuit ons epidemisch gebrek aan historisch besef, de meeste RAF leden kwamen uit hoogopgeleide en zelfs rijke families. Bin Laden, en sommige van zijn volgwrekers, ook. En meisjes/vrouwen in die netwerken konden/kunnen zijn niet zelden van goed komaf en kunnen er ook wat van.
Er is meer aan de hand. Waar doelen Abraham Lincoln en Bob Marley op als zij uitdrukken: You can fool all the people some of the time, and some of the people all the time, but you cannot fool all the people all the time.
De Franse antropoloog Pierre Bourdieu ontwikkelde het doxa concept. Hij maakte hiermee zichtbaar ‘datgene wat door mensen als natuurlijk en als vanzelfsprekend, soms onomstotelijk, in hun sociale werelden wordt aangenomen’.
Hij ging nog een stap verder. In zijn boek ‘smaak’ (distinction) onthult hij ‘stollende’ machtverhoudingen die zich ‘doxaal’ verbergen.
Wie bepaalt via welke strategie wat echte mode, echte kunst, de echte Franse keuken, de echte waarheid, de mooiste film en de beste muziek is?
Hoe cultuur werkt, hoe mensen zich in groepen reproduceren, speelt zich voor een belangrijk deel buiten onze alledaagse waarneming af. En binnen dat complexe krachtenspel liggen altijd dominerende krachten, elites/oligarchieën, op de loer die zich boven andere groepen stellen en die willen domineren.
Volgens mij zitten we al een poos in de verkeerde mentale trein met deels geblindeerde ramen. Onze collectieve, en daarmee onze individuele, breinen werken met culturele software waarin oude systeemfouten zitten. Onze mindset past niet op wat wij menen te zien, op wat jonge mannen doen en denken.
Ik durf deze stelling aan omdat het dagblad Trouw, in 1998 bijna 20 jaar terug, een pagina groot artikel van mij publiceerde met de titel ‘Beschaafde mensen vechten niet‘. Een paar jaar later in 2001 schreef ik in Psychologie Magazine een ander artikel over ‘De man als loser‘. Daarna heb ik weinig meer in dergelijke bladen geschreven omdat ik mijn antropologische pogingen tot verklaring nog te mager vond.
Ik had tussen 1983-1993 ongeveer 500 jonge manen, opgenomen in de psychiatrie, begeleid als groepstherapeut en als ‘klinisch’ antropoloog in opleiding.
Na zoveel veldwerkonderzoek en literatuuronderzoek begreep ik nog steeds niet hoe zoveel jonge mannen uit allerlei families, buurten, en groepen zoveel problemen kregen en zoveel problemen veroorzaakten.
Daar klopte iets niet, ik keek niet scherp genoeg of met een verkeerde bril. Niet al deze vandaliserende, gewelddadige, criminele, verslaafde jonge mannen hebben antisociale persoonlijkheden, leerstoornissen en ontremde agressiehuishoudingen. Zij zijn niet allemaal dom, afwijkend, seksueel defect, wandelende tijdbommen en tuig van de richel. Wat is er dan aan de hand?
Nu, zoveel jaren meen ik iets nieuws te kunnen melden.
In 1930 schreef, Clifford R. Shaw, een V.S. criminoloog, een biografie van een notoire crimineel jonge man: Stanley. Shaw’s insteek was voor die tijd bijzonder want hij ‘contextualiseerde’ deze jonge man. De criminoloog probeerde Stanley’s criminele, maatschappelijk ontwrichtende, gedrag te begrijpen vanuit de families waarin hij opgroeide en de stedelijke, inclusief de heropvoedende, contexten waarin hij volwassen werd. Het kwam uiteindelijk goed met Stanley en over zijn ‘crimineel afkicken’ (desistance) is uitgebreid, autobiografisch, geschreven (Snodgrass 2015)
Daarna zijn er duizenden academische boeken en artikelen geschreven over individuele en groepen jonge mannen die alsmaar niet wilden deugen.
Vijf jaar terug nam ik een stevig en langdurig inkijkje in deze literatuur en zag vooral herhaling van zetten via telkens nieuwe theorieën, modellen en oplossingen. Shaw’s ‘ecologische’ aanpak was veelbelovend en is dat nog steeds maar de verklarende potentie ervan is nooit voldoende uitgepakt.
Er is namelijk meer aan de hand. Wij, wetenschappers en journalisten met politici in ons kielzog, roepen ook al bijna honderd jaar ongeveer hetzelfde over ‘muitende’ jonge mannen. ‘Ze deugen niet en we moeten ze harder aanpakken’.
Wie zien iets niet en daarom hebben we het niet door. (naar een uitspraak van Johan Cruijff)
Gregory Bateson, bioloog, antropoloog, ecoloog van het eerste uur en systeemdenker, formuleerde drie epistemologische richtingaanwijzers die mogelijk kunnen helpen jonge mannen meer in context te zien. Bateson muntte, met een team wetenschappers, het concept en verschijnsel van dubbele binding (double bind) en van ‘framing’. Hij stond aan de wieg van de meeste westerse vormen van familie- en systeemtherapie.
a) de grootste problemen van onze tijd (1980) zijn het gevolg van de kloof tussen hoe natuur werkt en hoe mensen denken. (An ecology of mind 2010)
b) politici en beleidsmakers pas in actie moeten komen als zij/wij een probleem pas echt goed begrijpen (systemic wisdom versus conscious purpose).
c) elk biologisch systeem/ecosysteem dat dreigt op hol te slaan, op hol slaat of op hol is geslagen schept haar eigen oplossingen om weer in balans te komen.
Het zijn volgens Bateson evolutionaire gefundeerde inzichten. Voor de meeste antropologen, en andere sociale wetenschappers, is het systematisch integreren van nurture EN nature verschijnselen in onderzoek meestal en nog steeds een no-go-area.
Uit deze drie richtinggevende (epistemologische) premissen formuleerde ik vanuit een antropologische blik – uit tien jaar klinische praktijktoetsing met jonge mannen in therapie en twintig jaar trainen en opleiden van professionals in ambulante, psychiatrische en forensische jeugdzorg – de volgende these:
Grensoverschrijdende jonge mannen zijn klokkenluiders van weeffouten in, uit balans zijnde, sociale systemen (families, gemeenschappen scholen en jeugdzorginstellingen) waarin zij opgroeien en volwassen worden.
Zelfcorrigerende (cybernetische) systemen worden, Bateson volgend, als volgt opgevat:
Elk individueel organisme (ook wij mensen zoals een baby) heeft een, voor ons mensen onbegrijpelijk complex, vermogen om zichzelf te herstellen, te genezen en te helen om te kunnen overleven. Maar er zijn grenzen.
Die grenzen worden bepaald door het a) optimaal functioneren van de alsmaar wijdere systemen waarin een baby (en elk mens) is ingebed en deel van uitmaakt (families, gemeenschappen, buurt, stad, land, Europa, wereld, kosmos) en b) de voortdurend veranderende natuurlijke omgevingen waarin het kind ingebed in die wijdere systemen leeft (pool, tropen, woestijn, steppe, polder, delta, kust, bergen, etc).
Geschreven taal, zoals bovenstaande alinea, suggereert in beschavingen/religies gebouwd op heilige boeken, waar te zijn. Tekst kan daarom snel misleidend zijn. Deze zinnen garanderen op geen enkele wijze dat ik, en wij allemaal volgens Bateson, deze complexiteit ooit zullen begrijpen.
Wat staat ons dan te doen volgens Bateson?
- Leren te denken zoals natuur werkt
- Leren te onderscheiden tussen evolutionair ‘ongezonde’ (gestolde) en ‘gezonde’ (adaptieve) sociale systemen
- Eerst begrijpen dan doen (leer op je handen te zitten)
- Leren signalen op te vangen en te lezen van systemen die uit het lood, uit synchronie met hun omgeving, raken
- Leren deze ‘klokkenluidende’ signalen te ‘lezen’
Stel dat menselijke systemen, zoals empires, sommige wereldreligies, onze huidige natiestaten en de ‘zelfregulerende’ markt (als meest ontspoord deelsysteem), al vele generaties uit balans zijn. En stel wij dat being-out-of-sync-with-nature als gewoon en als vanzelfsprekend zijn gaan waarnemen en ervaren.
Wat kunnen we dan doen om weer in balans te geraken als individu, als ouders/kinderen in hun familie/gemeenschap, als leraren in hun school, als hulpverleners in de jeugdzorg, als ambtenaren op een ministerie, als journalisten in de media, als wetenschappers in de academia?
Als jonge mannen in Zaandam en Veghel (september 2016) gaan rellen dan hebben we al vele eerdere individuele en collectieve (systemische) signalen gemist, laat staan gelezen. In Nederland, en veel andere natie-staten, lopen we beleidsmatig al decennia ‘achter de feiten aan’ omdat onze westerse kosmologie, ons culturele denken reactief/curatief, en niet preventief, is geprogrammeerd.
Laten we beginnen, en dat zal nog veel tijd en inspanningen vergen met wat ik in 1997 schreef in een, in een van vele laden verdwenen, jeugdbeleidsnota Hoograven Utrecht:
‘Geef jonge mannen betekenisvolle rollen in hun families, in hun gemeenschappen, in hun buurten, op scholen, in arbeidssituaties, in jeugdzorginstellingen, in gevangenissen. Doe dat vanuit hun kracht, viriliteit, ontembare energie, handelende impulsieve slimheid, kordate (niet-praten) oplossingsgerichtheid en andere masculiene talenten.’
Als wij, volwassenen, (groot)ouders, professionals, journalisten, wetenschappers en politici dit voldoende lang volhouden, gaan we zien (en leren van jongens en jonge mannen) wat zij allemaal te bieden hebben om onze systemen weer in balans te brengen.
Hetzelfde geldt natuurlijk voor rellende, ontsporende meisjes. En zeker ook voor timide jongens en meisjes.
Betekenisvolle rollen krijgen door jonge mannen (en vrouwen) uit hoogopgeleide en rijke families op ‘university colleges’. Daar mogen zij als ‘high potentials’ hun talenten inzetten om maatschappelijke problemen anders te benaderen en vernieuwende oplossingen bedenken.
Dat willen andere jonge mannen ook. Als ze maar op de juiste manier worden uitgedaagd, begrensd en gestimuleerd.
Zodat wij in de toekomst weer terug naar huis kunnen, naar die diep-veilige ruimtes, thuis, op straat, in ons werk en in alle instellingen/organisaties waarnaar wij, allemaal al zo lang, verlangen.