Kunst van anderen

Hoe antropo-kijkend over kunst te denken en spreken?

Kunst, volgens antropoloog, ecoloog en epistemoloog Gregory Bateson, is een noodzakelijk aanvullende pad op wetenschappelijke vormen van weten (Charlton 2008).

Zijn conceptie van mind (Mind and Nature 1979) dient vooralsnog te worden begrepen als het begrijpen/voelen van kunst:

‘In de afgelopen dagen, hebben mensen mij gevraagd, “Wat bedoel je, ecology of mind?” Wat ik ongeveer bedoel zijn de verschillende soorten van dingen die er in je hoofd en in je gedrag en in de omgang met andere mensen, en in naar boven en beneden wandelen in de bergen, en ziek zijn, en het ook krijgen. Al dat ‘spul’ grijpt in elkaar, en is in feite een netwerk dat in de plaatselijke taal, mandala wordt genoemd. Ik voel mij meer thuis bij het woord “ecologie”, maar het zijn zeer nauw verwante ideeën. (Bateson, A Sacred Unity, 1991, blz. 264)

Kunst kan in verschillende culturen en samenlevingen verschillende betekenissen hebben, maar in Eerste Naties (inheemse volken) zijn functionaliteit, esthetiek en symboliek/mythologie altijd met elkaar verweven in het voortbestaan ​​en reproduceren van de gemeenschap (MA Thesis Craftmanship Van Bekkum 1988). Mijn Arts & Crafts Model: functionaliteit, schoonheid en symboliek tracht via deze antropologische blik (niet-westerse) kunst te begrijpen.

Franz Boas in zijn cross-culturele de vergelijkende studie over ‘Primitive Art’ (1927) schrijft:

‘Geen van ons bekende volken, hoe hard het leven kan zijn, besteden al hun tijd, al hun energie in het verwerven van voedsel en onderdak. Ook volken die leven onder meer comfortabelere omstandigheden en die vrij zijn om tijd te besteden aan andere bezigheden zijn niet alleen bezig met ‘noodzakelijke’ arbeid of brengen hun dagen door in ‘zalig nietsdoen’. Zelfs de armste stammen produceren dingen die hen esthetisch genot bieden. Ook zij die overvloedig kunnen leven, een grotere rijkdom aan uitvindingen en de vrijheid van zorg hebben, besteden veel van hun energie aan het scheppen van dingen in schoonheid. Op de een of andere manier wordt esthetisch genot gevoeld door alle leden van de mensheid. Het maakt niet uit hoe divers de idealen van schoonheid zijn, het algemene karakter van het genot van de schoonheid is overal van dezelfde orde; het ruwe lied van de Siberen, de dans van de Afrikaanse volken, de pantomime van de Californische Yurok, het steenwerk van de Nieuw Zeelandse Maori, het houtsnijwerk van de Melanesiërs, de beeldhouwkunst van de inwoners van Alaska. Al deze volken doen een beroep op iets dat niet verschilt van wat wij, westerlingen, ervaren bij een lied, bij het zien van een artistieke dans of wanneer we siersmeedwerk, schilderij of beeldhouwwerk bewonderen. Het bestaan ​​van zang, dans, schilderkunst en beeldhouwkunst in alle menselijke samenlevingen stammen is het bewijs van het universele verlangen om vormen en objecten te produceren om er vanuit onze menselijke vermogen van te genieten’

Vanuit deze manier van kijken, en Batesoniaans en Boasiaans denken, zis veel westerse kunst (en kunstopvattingen) geen kunst maar een zoeken naar verloren schoonheid.

Voor mij past alle kunst, die bewust schoonheid en het sacrale (onkenbare, onbenoembare) uitdrukt, in diep besef van levencirkelend bloei/verval, in de antropologische blik.