Antropologie

Als schrijver van deze blog Dirck van Bekkum ben ik niet alleen antropoloog. Ik ben ook werktuigbouwkundige, schaatser, volleyballer, artisan (arts & crafts kunstenaar), dichter, zoon van van smeden, broer, (groot)vader, partner in Moira CTT, groepstherapeut, zeiler, docent, consultant, trainer, etc.

Hij is ook een vreemde, zichzelf marginaliserende antropoloog. omdat hij, vanaf de start van zijn studie in 1974, wilde leren van ‘oorspronkelijke stamculturen’ om problemen hier in Nederland op te lossen. Vooral rond in grootbrengen van kinderen (hij werd weduwnaar toen zijn kinderen 2 en 7 waren) en  rond volwassenwordende jonge mannen uit verschillende groepen en regio’s in problemen. Academische antropologie, in Nederland en daarbuiten, stond tegenover deze toegepaste vormen tot voor kort zeer afwijzend.

ANTROPOLOGIE is een wetenschappelijke discipline die in meer dan 150 jaar een enorme reservoir aan cultuurvergelijkende kennis, inzichten en modellen heeft opgeleverd. Maar mijn vasthoudenheid heeft enkele waardevolle modellen en inzichten voor de jeugdzorg, GGZ, onderwijs in multicultureel Nederland opgeleverd. En een manier van antropologisch-kijken die in deze site zichtbaar wordt.

Antropologen onderscheiden zich van andere sociale wetenschappen in

a) kleinschalige  niet-westerse culturen te bestuderen door daarin participerend te observeren,

b) vanuit die positie produceren/valideren zij kennis door cross-culturele en historische vergelijking en

c) zij verspreiden deze kennis vooral door het schrijven van etnografien en cultuurvergelijkingen.

d) zij verkeren t.o.v. de andere wetenschappen in een positie waarin zij al vroeg hun eigen culturele achtergrond moesten bevragen. Deze maniervan leren reflecteren noemde ik in mijn eerstge publicatie in 1992: culturele zelfrflectie als aanvulling op de bestaande concepties/praktijken van individuale zelreflectie en introspectie. De traditie van reflexiviteit is in de antropologie ouder dan in de meeste andere wetenschappen (Van Bekkum 1988, ).

De antropologie heeft twee blinde vlekken: 1) haar Eurocentrische en koloniale wortels (ons weten, inzichten en kennis is per definitie gekleurd en ademt nog regelmatig Europese superioriteit) en b) haar anti-biologisme

Er zijn op dit moment in Europa een paar duizend opgeleide antropologen en in de VS en elders daarbuiten nog meer. Er zijn vele subdisciplines en nog veel meer kleinere ‘communities van antropologen’. Slechts een klein deel vind werk aan universiteiten. De rest ‘verdwijnt’ in allerlei beroepsectoren, banen. Maar een groeiend aantal antropologen vindt werk als antropoloog in de gezondheidszorg, onderwijs, duurzaamheids- en andere beleidsterreinen en in profit-ondernemingen.

Een oude klassieker, die in veel antropologie studies terugkeert is van Edward Tylor, Anthropology: an introduction to the study of man and civilization (1881).

Er zijn in de geschiedenis van de antropologie vele polemieken geweest die veel boeken en teksten. Daar zijn dan weer veel boeken over geschreven. Een bekend handboek is dat van VS antropoloog Marvin Harris: The Rise of Anthropological Theory (1968).

Twee grote polemieken karakteriseren en domineren tot op heden de geschiedenis van de antropologie. Ik zie deze transgenerationele onenigheden onder antropologen (e.a. sociale wetenschappers) als manifestaties van diepe Europees gewortelde, dualismen die, met intellectuele Westerse dominantie, over de rug van de Samoa, Inuit, San, Yanomani en allerlei inheemse culturen zijn uitgevochten.

De eerste polemiek werd getriggered door Margaret Mead’s klassieke etnografie van Volwassenwording op Samoa (1928). Zij nam waar en schreef dat deze adolescente meisjes, op een eiland in Polynesie, niet belast waren met de moeizame geworstel van meisjes uit de VS van die tijd. Conclusie: persoonlijkheid wordt gemaakt en is niet biologische bepaald. Haar mentor Franz Boas, een aartsvader in de antropologie, wilde dat zij zich deze studie afzette tegen het dominante biologisch denken dat b.v. niet-blanken ‘van nature’ inferieur waren. De polemiek werd veroorzaakt door ‘gespleten Westers denken’ over ‘nature or nurture’. Worden (individuele) mensen bepaald door hun biologie/erfelijkheid/DNA OF door hun opvoeding/omgeving/socialisatie? Terwijl iedereen met eigen ogen kan waarnemen dat beide altijd vervlochten zijn. Het zijn gedachtenkronkels.

De tweede centrale polemiek ging over de rug of de Yanomani. Waarbij de invloed van de antropoloog op welzijn/gezondheid van ‘haar/zijn’ onderzochte cultuur ter discussie stond. Op afstand gaan deze felle discussies, gezien vanuit een culturele zelfreflectie bril, toch altijd weer om het gelijk van westerse (witte) wetenschappers en minder over de mensen waarvan we zouden kunnen leren.

Wat ook opvalt in die geschiedenis is dat tot ver in de veertiger jaren van de vorige eeuw streven naar ’toegepastheid en bruikbaarheid’ van antropologisch verworven kennis nog de norm was. De volgende halve eeuw ontstond een steeds diepere kloof tussen academische antropologische communities en de samenlevingen waardoor zij werden gefinancieerd. Onder het mom van onafhankelijkheid mocht iedere antropoloog, als je maar onderwijs verzorgde, zijn eigen ‘speeltje’ hebben.

In de 21e eeuw is die norm snel tanende. De druk om maatschappelijk relevant te zijn wordt groter. Wat opvalt, b.v. op de vele antropologische congressen in Europa en VS,  is de enorme versnippering van onderwerpen. Er is weinig lijn te ontdekken waar die studies heen gaan en tot welke kennis/inzichten ze leiden.

Als wij ons dan beperken tot ‘applied/activist/engaged/collaborative/practicing’ antropologie dan zijn er aantal stromingen die antropologische begrippen en kennis uit Inheemse Volken hier in praktijk brengen in hun eigen samenlevingen. Veel vrouwelijke antropologen liepen daarin voorop met Margaret Mead, o.a. met haar ‘Volwassen worden op Samoa’ (1928), als boegbeeld. De op deze site genoemde recente boeken van Pricilla Stuckey (2009), Edith Turner (2012), Unni Wikan (2012) zijn volgens mij leidend voor onze toekomst.